In een ontmoetingsruimte voor ouderen, de SOOP aan de Nieuwe Kerkstraat, lees ik de krant. Naast mij aan de leestafel zitten twee vrouwen. Ook zíj lezen dagbladen.

Een andere vrouw staat naast de tafel. Zij bemoeit zich met een vaas met weelderige lelies. Het zijn bekoorlijke bloemen met lokkende stampers en meeldraden.

Eén van de vrouwen leest hardop een bericht. Het gaat over vrouwenbesnijdenis. Jonge meisjes die tijdens vakantie met hun ouders, in Marokko, stiekem tóch besneden worden en daardoor hun verdere leven verminkt zijn.

Iedereen keurt dit fel af. De vrouw bij de vaas ook, en ze voegt er aan toe dat die ouders niet waard zijn dat ze kinderen hebben, en dat ze uit de ouderlijke macht zouden moeten worden gezet.

En terwijl ze dit zegt, zie ik dat ze met een schaartje alle meeldraden en stampers van de lelies kort afknipt. “Wat doet u nou?” vraag ik, ontzet. “Dat stuifmeel geeft vreselijk af, en als je het op je kleren krijgt, dan gaat het er nooit meer uit,” zegt ze met een ernstige, wétende blik.

“Daar kan ik inkomen,” antwoord ik haar, “maar wat u daar doet, dat is toch evengoed genitale verminking!?” Van schrik laat ze haar schaartje vallen. Ze verschiet van kleur. Tussen haar vingers zie ik de zojuist afgeknipte stamper en meeldraden.

“Nog iemand koffie?” roept de man achter de bar.