De vrouw en de man zaten naast elkander, op de rand van het hotelbed. “Wat zullen we vandaag eens gaan doen,” opperde de man. “Laten we in elk geval wat gaan wadlopen,” zei de vrouw, “we zijn tenslotte in Pieterburen en ons hotel heet: Het Waddengenot”

“Ja, leuk,” zei de man, en even later begaven ze zich naar het noordelijkste punt van Nederland, alwaar de Wadden begonnen. Gelukkig was het eb, en dus laagwater, en konden ze zó, vanaf de hoge schuin aflopende asfalt-dijk, het wad op.

Ze rolden hun broekspijpen op, en stapten op het wad. Het wad was hier een soort drijfzand, waar je wel 20 centimeter in wegzakte. Dat viel goed tegen, dat waddengenot. Al na drie stappen, gaf de man het op, en de vrouw volgde al gauw. Ze liepen terug, de hoge dijk op, en gingen op een bankje zitten, vlak naast een monument dat Engelse vliegers herdacht die hier in de oorlog door neerstorting waren gesneuveld.

De vrouw nam de lunchpakketjes uit haar tas, en terwijl ze uitkeken over de goudgele graanvelden, waaroverheen groepjes gierzwaluwen scheerden, genoten ze van hun bruine boterhammen met pindakaas.

De vrouw keek de man aan, en zei: “Het is hier goed, zo moest ’t maar blijven.”

“Net wat je zegt,” zei de man, en hij legde zijn hand even op de hare.