Vroeger, jaaa, toen keken we geen TV, we hadden geen kompjoeter, geen auto, we zaten thuis en we speelden spelletjes. Zo ook bij míj thuis. We waren een gezin van negen kinderen. En er werd geschaakt. Mijn oudste broer, Manuel, had meestal de leiding. Hij werd later dan ook drie maal kampioen van Limburg… Ik verloor nogal eens, en kon mij soms redden door zogenaamd naar de WC te moeten, en dan “per ongeluk”, tijdens het opstaan, met mijn knie tegen de onderkant van de tafel te stoten, waardoor alle stukken omvielen, zodat de juiste stelling “helaas” niet meer gerekonstrueerd kon worden…

In de SOOP werd óók geschaakt. Miems Annegarn, toen al 84, was er op donderdag áltijd, en ze was een sterke tegenstander. De eerste keer tegen haar spelend, verloor ik dan ook prompt. Enigszins verontschuldigend, met een blos op haar wangen, deed ze een zet waardoor ineens bleek dat mijn stelling hopeloos werd, en ik alleen nog maar, door sportief mijn koning omver te werpen, op kon geven.

Enige tijd later waagde ik mij weer eens aan een partijtje met Miems. Ik had mij nu terdege voorbereid, en diverse, vaak door haar gespeelde openingen doorgenomen. Niettemin ging het, na enige tijd, weer mis. Miems behaalde voordeel door een onvoldoende gedekt paard van mij te verschalken, en ik voorzag dat ik weer ten onder zou gaan. Tot overmaat van ramp stonden er nu ook nog vijf toeschouwers, waaronder drie geoefende schakers, rond het bord mee te kijken. Ik was aan zet. De spanning was te snijden. Het werd doodstil in de SOOP. De tóch al zachte muziek werd uitgezet. Binnenkomende bezoekers werden fluisterend tot stilte gemaand. Ik werd steeds nerveuzer en zag nog maar één uitweg.

Even naar de WC. Alle stukken vielen om, deels op de grond. Iedereen begon op te rapen en weer korrekt op het bord te zetten… Dat leek echter niet te gaan lukken. Maar zie, ineens bleek dat Miems nóg een bijzondere kwaliteit had. Feilloos dirigeerde ze de pionnen, paarden, lopers, torens, koninginnen en koningen naar de juiste plaatsen, en ik kon niet anders dan toegeven dat de stelling van zo-even weer op het bord stond. “Ga eerst maar even plassen,” zei Miems tegen me, “dan ben je er weer klaar voor.”

Ik gíng. Ik hoéfde niet, maar ik gíng. Daarna duurde de partij niet lang meer. Miems maakte me ín, met een blos op haar wangen. Mij restte slechts een licht gevoel van schaamte. Ik legde mijn koning om en wenste haar van harte geluk. En trakteerde haar op een rode Martini.

Goede schakers plassen niet, weet ik nu.